De teelt van phalaenopsis is in de afgelopen vijftien jaar zo sterk veranderd, dat de praktijk niet goed meer uit de voeten kon met de voedingsschema’s uit de jaren negentig. Onderzoekers van Wageningen UR Glastuinbouw hebben daarom nieuwe schema’s ontwikkeld, die inmiddels op grote schaal toepassing vinden. Het gaat om schema’s voor opkweek (vegetatief) en afkweek (generatief) in bedrijfssituaties met en zonder recirculatie.

De teelt van potorchideeën heeft zich de afgelopen decennia stormachtig ontwikkeld. Zowel in areaal als in teeltwijze. Amper twintig jaar geleden kostte het pakweg een jaar om een verkoopklare phalaenopsis met één bloemtak te produceren. Nu ligt de lat op twee tot drie takken per plant bij een teeltduur van ongeveer tien maanden. Het spreekt vanzelf dat dit invloed heeft op de voedingsschema’s die telers hanteren.
“De oude schema’s uit de jaren negentig worden al jaren niet meer gebruikt”, zegt onderzoeker Chris Blok. “Op basis van gevoel en ervaring hebben telers en adviseurs die naar eigen inzicht aangepast. Een belangrijk verschil met vroeger is het sterk toegenomen gebruik van ureum, dat twintig jaar terug veel voorzichtiger toepassing vond in de teelt van potorchideeën. Telers zijn deze EC-neutrale stikstof gaan aanwenden om bij een constant lage EC toch meer voeding te geven. Dat was noodzakelijk vanwege de toenemende intensivering van de teelt.”

Recirculatie

Een andere structurele verandering is de (gedwongen) omschakeling van bedrijven op recirculatie. Ook deze trend vergrootte de behoefte om de voedingsschema’s opnieuw tegen het licht te houden. Op verzoek van het Praktijknetwerk Recirculatie werkte Wageningen UR Glastuinbouw een onderzoeksvoorstel uit, dat in 2013 door het Productschap Tuinbouw in het kader van Glastuinbouw Waterproof werd gefiatteerd.
Hoewel het onderzoek was toegespitst op teeltsystemen met recirculatie van voedingswater, zijn er ook aangepaste schema’s opgesteld voor bedrijven die nog niet recirculeren. Dat aantal wordt echter allengs kleiner, want vanaf 1 januari 2018 dienen alle glastuinbouwbedrijven met substraatteelten hun drainwater verplicht te hergebruiken en te voldoen aan de emissienormen die dan van kracht zijn.

Opzet

Blok en zijn collega Arca Kromwijk begonnen hun onderzoek met het verzamelen en analyseren van historische data. Vervolgens stelden zij een meetprotocol op voor plantanalyse, om vast te kunnen stellen hoeveel van welke voedingsstoffen de verschillende plantonderdelen gedurende de teelt daadwerkelijk opnamen. Door dit te herleiden naar de hoeveelheid opgenomen voedingsoplossing en de adviesconcentraties van de verschillende voedingselementen, werd ook de verdamping gekwantificeerd.
“Daarvoor moest nog wel het een en ander worden gecorrigeerd”, vertelt Kromwijk. “Stikstof bijvoorbeeld verdwijnt gedurende de hele teelt voor een klein deel naar de lucht. Daarnaast wordt er een deel van de aangevoerde calcium en sporenelementen vastgelegd in het substraat en verbruikt door micro-organismen. Hoewel het om kleine hoeveelheden gaat, hebben we dat zo goed mogelijk verrekend.”

Ureum

Het gebruik van ureum vereiste ook doorvertaling naar het schema. In het oude schema ontbrak deze meststof, maar alle bedrijven maken er inmiddels gebruik van. Toevoeging van ureum leidt niet tot een hogere EC-waarde, maar je moet er natuurlijk wel rekening mee houden. Kromwijk: “Tijdens ons onderzoek hielden veel bedrijven al een EC aan van 1,0 mS/cm en gaven zij daarnaast 3,5 mmol/l ureumstikstof. Wanneer diezelfde hoeveelheid stikstof in de vorm van extra nitraat zou worden toegediend, kwam de EC 0,7 punt hoger uit. Strikt genomen krijgt een moderne potorchidee dus gietwater met een EC van 1,7.”
Blok vult aan: “Waar je bij toepassing van ureum alert op moet blijven, is de kans op verzuring van het wortelmilieu. Dat hangt samen met de omzetting van ureum in de potkluit, waarbij in eerste instantie ammonium wordt gevormd. Om die reden mag het aandeel ureum in de totale stikstofgift niet al te hoog oplopen; nitraat blijft in dat verband de belangrijkste meststof.”

Natrium

Bij recirculatieteelten is het van belang om het natriumgehalte laag te houden. Planten nemen dit element nauwelijks op, waardoor de concentratie in het voedingswater geleidelijk op zal lopen. Te hoge concentraties Na+ bemoeilijken de opname van K, Ca en andere metaalionen, waardoor de plant zich niet goed kan ontwikkelen.
“We hebben dit aspect niet specifiek onderzocht, maar in de praktijk wordt bij zoutgevoelige gewassen uitgegaan van een grenswaarde van 1 tot 1,5 mmol/liter”, aldus Kromwijk. “Veel phalaenopsistelers stellen dat de concentratie in mmol/liter niet meer mag bedragen dan 10% van de EC-waarde.”
Om de hoeveelheid natrium beneden die grenswaarde te houden is het belangrijk om uitgangswater te gebruiken met een laag natriumgehalte, zoals regenwater of water dat via omgekeerde osmose is gezuiverd. Regenwater in de kuststreek kan echter al teveel natrium bevatten. Daarnaast is het gebruik van natriumarme meststoffen en dito reinigingsmiddelen een must.

Zink

Ook de zinkconcentratie kan op phalaenopsisbedrijven met recirculatie tot ongewenste hoogte oplopen en daardoor schade aan het gewas veroorzaken. In deze teelt wordt overwegend bovenlangs watergegeven. Wanneer de potten op gegalvaniseerde stalen roosters staan, wat veel voorkomt, staan deze roosters voortdurend zinkionen af aan het afdruipende gietwater, waarin het zich geleidelijk ophoopt. Dit is te voorkomen door de roosters en andere verzinkte materialen, die in kasconstructies vaak voorkomen, te coaten. “Dat moet wel zorgvuldig gebeuren, want ook kleine onbehandelde plekken vormen een structurele bron voor zinkverontreiniging”, waarschuwt Blok.

Presentatie beschikbaar

Blok en Kromwijk hebben bevindingen, aanbevelingen en nieuwe voedingsschema’s gebundeld in een presentatie rond tien thema’s, waarvan er enkele in dit artikel zijn beschreven. Deze presentatie is beschikbaar op de website van Glastuinbouw Waterproof.
Anderhalf jaar na de afronding van het project stellen de onderzoekers vast dat de praktijk het goed heeft opgepakt. “Nu ligt er een onderbouwd standaardadvies dat veel beter aansluit op de huidige teeltwijzen en bedrijfsomstandigheden. De schema’s die bedrijven gebruiken zijn daarmee niet verdwenen, maar de variatie is een stuk kleiner geworden”, aldus Blok. “Dat was ook wenselijk. Bij de start van de teelt dienen de phalaenopsistelers overigens nog wel te corrigeren voor de meststoffen die de substraatleverancier heeft meegegeven. Afhankelijk van het substraat kan dat nogal variëren.”

Samenvatting

Op initiatief van het Praktijknetwerk Recirculatie zijn voor de phalaenopsisteelt nieuwe voedingsschema’s opgesteld, die beter zijn afgestemd op de moderne teeltwijzen en bedrijfsomstandigheden. Tegelijkertijd is een aantal knelpunten geïnventariseerd en vertaald in praktische adviezen voor recirculerende bedrijven. Die worden intussen op grote schaal toegepast.

Tekst en foto: Jan van Staalduinen